zondag 23 september 2007

Dirk Hendrik de Vries - Reisverslag Parijs 1892

Parijs, 10 Januari 1892.

Lieve Beste Moeder,

Gerard heeft U gisteren per briefkaart reeds onze behou­den aankomst en voorlopige goede installatie bericht. Als altijd geeft de groote wereldstad, en het vele en overstelpen­de, dat men ziet, en ondervindt een weldadige afleiding. Men heeft bijna den tijd niet, zich met andere gedachten bezig te hou­den.
We maken het overigens uitstekend. De combinatie is heel gelukkig; we weten van het een & ander te profiteeren, en het toch praktisch aan te leggen.
Den eersten dag hebben we besteed aan eene wandeling door de stad, en 's avonds aan een bezoek aan de Opera, waar l'Afri­caine gegeven werd. Hierbij hebben we zeer geboft, ver­beeldt U, we kregen twee uitstekende plaatsen voor den halven entree­prijs, terwijl gewoonlijk aan de opkoopers 20 en 30 % surplus betaald moet worden. Toen we in het gebouw 's middags gekomen waren, om eens naar de prijzen etc. te informeeren, maakten we kennis met een zeer beleefd heer, die ons die twee plaatsen offreerde. Hij vertelden een journalist te zijn, die ze gekre­gen had als introductie van een der eerste zangers. Die plaat­sen mogen echter niet verkocht worden en moesten wij dus een belofte van geheimhouding afleggen. Hoewel ons de zaak wel gewaagd en verdacht voorkwam, besloten we het te wagen, in een stil hoekje vond de transactie plaats; de geheele middag waren we in spanning, of we er ingeloopen zouden zijn en ziet! 's avonds zaten we met een pedant gezicht op twee der beste plaatsen als introducés van den 1en tenor Béjardi! U be­grijpt wat we daarover een pleizier hadden.
Gisteren avond hebben we onder geleide van vDuivenbode een schitterend bal masqué, met de bataille des fleurs etc. etc. bezocht. Vooral Gerard heeft zich kostelijk geamuseerd en reeds in een langen brief alles hiervan aan Lot verteld. Ik hoop U later hierover nog eens te schrijven, daar wij nu weer op het pad moeten. Morgen gaan we naar Marseille. Dinsdag aldaar en woensdag naar Algiers. Ik hoop erg, dat ook U en de meisjes weer wat tot kalmte zijn gekomen. Bij U is het echter heel anders, daar is nu de stilte, terwijl wij recht in de roes zijn. Nu lieve Moeder, houdt U goed. Spoedig schrijf ik weer uitvoerig. Met een hart. zoen, Uw liefh.
Dirk
************************


Marseille, 12 Januari 1892

Lieve beste Moeder,

Van Parijs uit schreef ik U reeds met enkele woorden, dat het ons goed ging, en dat wij ons goed amuseerden. Gisteren avond zijn we hier tegen middernacht aangekomen, na om 9 uur des morgens van Parijs vertrokken te zijn. De reis is ons echter volstrekt niet lang gevallen, integendeel als omgevlo­gen. We hadden een circulatiewagen, d.w.z. een groote wagon met een corridor aan de eene zijde, zoodat men zich eens verzetten kon, een wandeling doen, een praatje met dezen & genen maken enz. Bovendien stond hij in verbinding met een restauratiewa­gen, zoodat men onderweg ook eens wat kon gebrui­ken, wat alles den tijd minder lang deed vallen. Vooral Gerard amuseert zich met al die dingen en al die nieuwigheden best, en dit geeft mij dan ook de welkome afleiding, die ik zoo hoog noodig heb. Hier in Marseille hoort men weder over niets anders dan zaken, en ik wensch niets liever dan eens een tijdje daarbui­ten te blijven. Rust heb ik noodig; ik moet weer tot mij zelve komen, mij over al hetgeen, dat ik heb moeten doormaken, heenzetten, en dan met behulp van de fris­sche zeelucht, vind ik weer spoedig de noodige kracht en het juiste inzicht om te kunnen doen, wat gedaan moet worden. Ik hoop erg, lieve Moe­der, dat het U ook zoo zal gaan, ik weet geluk­kig dat U een groote geestkracht bezit, en dat U bij alle omstandigheden ook de lichtpunten weet op te merken. Deze is gelukkig, dat wij niet anders hebben kunnen handelen, het besef zijn plicht gedaan te hebben, hoe zwaar mij dit tweede afscheid ook valt. Wat ik echter meeneem, is de herinnering aan een veel prachti­ger en gezelliger tehuis dan vroeger met al die vreemden en het eigenaardige is, dat hoe verder men komt, hoe meer uit de herinnering alle nare dingen verdwijnen en de goede onder­vindingen hoe langer hoe meer op den voor­grond treden.
Morgenochtend om half een ga ik van hier, ik heb mijn plaats reeds genomen en tref ik naar Algiers een mooie boot.­ Dit is weer een interessante tocht, want in Algiers is het in dezen tijd van het jaar druk, want het is bevolkt door velen, die het nare klimaat van Europa ontvluchten. In Parijs was het erg koud, hoewel zonder sneeuw, maar hier is het reeds veel zoe­ler.
Van Herman ontving ik in Parijs een briefkaart met een bedank­je voor de ets, waaraan hij zeide (laat Jettie het maar niet hooren) "L'art c'est la vie". Ik hoop dat hij en Rogge U dikwijls komen opzoeken, het zijn beste lui.
Gerard gaat niet verder mee, en zal wel spoedig weer thuis komen. Alleen is het ook zoo prachtig niet. Nu lieve Moeder! Nogmaals sterkte en moed gehouden. Ontvangt U een hartelijken zoen, ook voor Hanna en Jettie van Uw innig lief­hebbende
Dirk.
*****************

Algiers. 16 Jan. 1892

Lieve beste Moeder,

Vanochtend bij het aan boord komen van de "Anchises" vond ik Uwen brief van den 8en., die mij als altijd weer veel goed deed, en mij als het ware een deel medegaf van Uwe kalme, de omstandigheden beheerschende gemoedsstemming; ik hoop nu ook verder dit meer & meer te krijgen.
Dat samenzijn met Gerard was erg prachtig en weldadig en heeft veel vergoed. U moet hem er nogmaals voor bedanken. Van ons wedervaren tot Marseille zult U van hem wel alles verne­men; de overtocht naar hier was erg stormachtig en onstuimig en hoewel ik mij lang goed gehouden heb, ben ik ten slotte echter ook voor de zeeziekte bezweken. Hierbij is echter dat drankje van juffr. Middendorp ook weder van goede dienst geble­ken. Wie had dat kunnen denken dat die zelfs een middel tegen de zeeziekte zou kunnen geven. Hier is het wel interes­sant, doch lang niet, wat men b.v. in Egypte ziet; ook valt het weder hier niet mede, zoodat Gerard geen spijt behoeft te hebben, dit niet te hebben gezien. Verbeeld U, vanochtend heb ik een rekenles genomen bij een fransche juffrouw, die mij zoover gebracht heeft, om groote getallen met elkander te vermenig­vuldigen en de uitkomst er zoo onder te schrijven. Het is geen kunstje, doch berust werkelijk op een goed rekenkundig sys­teem. Ik heb nog een boekje van haar, en kan het nu aan boord op mijn gemak verder bestudeeren. Die dame geeft hier anders rekenles in de open lucht, doch voor een franc per uur bij zich aan huis. Het is een onderwijzeres, die doordat zij deze nieuwe methode wilde doorzetten, altijd met de school­meesters en de schoolcommissies overhoop lag, en die nu op deze een­igszins eigenaardige manier haar methode ingang doet vinden.
Het is werkelijk aardig gevonden en zal ik U dit nog later schrijven; het is eene goede tijdpasseering aan boord, bij gebrek aan een puzzle, die er helaas bij ingeschoten is. Het eenige wat ik verder mis, is een scheermes, ik heb er nu een in Marseille gekocht.
Zoo onder het schrijven door vermenigvuldig ik 536x237=127032; ik moet het telkens weer eens doen, maar hetzelfde gemak lukt het ook met b.v. 53917x5298 en dergelij­ke grootere.
Met den toestand van de tantes heb ik innig te doen, en hoop ik daaraan geregeld op de hoogte gehouden te worden, hoewel ik vóór Menado wel geen brieven meer zal kunnen beko­men.
Hoe jammer, dat kussentje van Juffr. Cramer heb ik niet meer en zeker in mijn hotel in Parijs laten liggen; het spijt mij wel, hoewel aan den anderen kant dat idee, om mijn hoofd door die lus te moeten steken, mij op zichzelf al zeeziek maakte.
Aan boord hoop ik tijd te hebben, U wat meer te schrij­ven; van mijn kant zal ik die correspondentie zeker niet laten ver­slappen, doch daarom steeds moed en sterkte zoeken. Met een hartelijken zoen aan U lieve moeder en de meisjes
Uw innig liefh.
Dirk
*****

a/boord S.S. "Anchises"
Middellandsche Zee
21 Januari 1892.

Lieve Moeder,

Hoofdzakelijk met de egoïstische bijbedoeling om voor mij­zelf in het eentonige leven aan boord een aangename afwisse­ling te brengen, en tevens om U op de hoogte te houden van mijn weder­varen sinds mijn vertrek, begin ik dit epistel aan U hopende bij aankomst te PortSaid voldoende voorraad te hebben om het te kunnen verzenden. Vandaag is het wat kalmer op zee en het schrijven daardoor mogelijk, we zijn anders tot dusver­re aardig door elkander geklotst geworden, met recht geeft men de Middell. Zee den naam van "La Capricieuse", zoo kalm, zoo zacht en zoo vriendelijk als zij des zomers kan zijn voor de reizigers, die zich op hare donkerblauwe golven wagen, zoo nijdig en onstuimig is zij des winters. Niet de lange majestu­euze deining, zij het ook huizenhoog, van den Oceaan, die het schip beurtelings opheffen en weder nederploffen in de diepte, neen, korte, hevige schokken, dan van rechts, dan van links, dan van voren, dan van achteren; als een grillige coquette, die uit haar humeur is, breekt haar nijdigheid los, als men het 't minst verwacht, en tenslotte wordt de arme reiziger zoo onophoudelijk bestookt en geplaagd, dat hij wel genoodzaakt is te zwichten en zijn tol aan de zee te betalen. Zoo is het mij ook gegaan, zoowel bij de overtocht naar Algiers, als de eerste dag hier aan boord. Ik hield mijzelf nogal voor een bevaren zeeman! het is echter goed, zich nooit op iets te laten voorstaan, want wanneer men zulk een inbeelding bezit, is het slechts, om die naderhand weder te verliezen. Zoo gaat het nu eenmaal in de wereld, dus dan maar, hoe eerder hoe beter! Ik heb dus verder niet gemopperd en mij onderworpen aan alle nukken van "La Capricieuse", die anders juist op dit oogenblik een aangename wiegelende beweging heeft. Aangenaam, zeker echter om straks, als wij aan tafel zitten, eens iets bizonder onaangenaam uit te vinden, juist b.v. als wij ons aan de "Irish Stew" te goed doen.
Het gaat hier anders aan boord recht huiselijk en gezel­lig toe. Men kan er zich zoo inrichten als men wil, en zonder de bizondere luxe van de groote mailbooten, heerscht er toch de noodige comfort. Behalve ik, zijn er slechts twee passa­giers, een rijke rhumatische Engelschman die in Algiers geen genezing kan vinden, en het nu gaat zoeken in Egypte aan den voet der Pyramiden; hij is vergezeld van zijn zoon, een vrij geschikt jong mensch. Zij gaan er echter in PortSaid al af en dan zal ik tot Singapore wel de eenige zijn. Spijten doet mij dit echter niet, want de kapitein en de dokter zijn twee geschikte lui, ook de andere officieren en daaraan heeft men gezelschap genoeg. 's Avonds hebben we een whistpartijtje, en, wanneer het weer het toelaat, 's middags wel eens een "rever­si" spel­letje met den dokter. Tot mijn genoegen bemerk ik, dat, dankzij de veelvuldige partijtjes met Lida, mijne expe­rience in dit opzicht lang niet mis is, en ik geen gemakkelij­ke tegenpartij ben. Een Halmaspel is er ook; verder eenige onmo­gelijke puzzles, en vele dito English novels. De conver­satie gaat vrij goed. Tenminste als zij niet te erg binnens­monds spreken. Vooral de dokter die naast mij aan tafel zit, heft het handje daarvan. Hij kan zich soms met een ernstig gezicht tot mij wenden, dat ik denk "wacht, daar zal je het hebben" en mij al prepareer op een gewichtig gesprek, en dan iets murme­len, dat dan tenslotte blijkt te zijn,"may I trouble you for the pepper, please", of iets dergelijks. Wanneer iets niet vlak vóór hem staat, grijpt de man er nooit zelf naar, doch vraagt er zijn buurman om. Dit schijnt high fashion te zijn.
Verder hebben we nog twee gasten in den Salon, die te Algiers aan boord gekomen zijn, n.l. twee cameleons, die zich, bij gebrek aan andere bezigheid, den tijd te verdrijven, door voortdurend van kleur te verwisselen. Het is een gek gezicht, iets, dat U prikkelt en haast nijdig maakt. Zoo zit U een donkergroen beest aan te staren; men kijkt even een andere kant uit, en daar is datzelfde dier op eens lichtgeel met donkere spikkels geworden.
Men krijgt een gevoel, alsof men voor den gek gehouden wordt, temeer daar dergelijke schepsels bij alles een onver­staanbare kalmte en deftigheid bewaren. Die groote daar in dat hoekje is nu ondertusschen al driemaal van kleur verwisseld; men zou denken, dat dit dan toch het gevolg van groote ge­moedsbeweging moest zijn. Verre vandaar! het reptiel is niet uit zijn hoekje geweest, "Pourvu qu'on s'amuse" moet men maar denken, en het is zeker in die dieren te prijzen, dat zij zich tenminste met iets den tijd verdrijven en voortdurend aan elkander wat op te merken hebben. Welk een eindeloos thema van overleg verschaf­fen kan die verschillende combinaties van kleurschakeringen.
De temperatuur is voortdurend nog frisch, en, hoewel met de deuren open, brandt de kachel in de salon nog voortdurend. Die verschillende overgangen zijn wel interessant; te Parijs flinke kou met een winterjas, in Marseille regen, maar toch minder kou; in Algiers voorjaarsweer, waarbij men toch nog de demi-saison kan velen! en nu spoedig in het Kanaal de warmte. In dezen tijd van het jaar moet die echter in de Roode Zee niet zoo erg zijn, en kan het er 's nachts zelfs koud zijn. Er is zelfs veel kans dat wij vóór Singapore van de groote hitte niet veel merken; des te beter!
En nu verlangt U zeker naar een meer regelmatig beloop van het reisverhaal, welnu.
Wij zullen dien grauwen winterdag dien 7en Januari maar liever niet beginnen bij het begin, de herinneringen aan het eerste gedeelte van dien dag voor het oogenblik laten rusten, en den draad eerst opvatten, toen we het station van denHaag binnen­stoomden. We hadden het toen in ons coupé wat behage­lijk gemaakt, en ons er zoo goed mogelijk geïnstalleerd. Op het perron verscheen als altijd de onvermoeide verkoopster van viooltjes, het eenige station van Holland, waar men dit het geheele jaar door ziet, en waardoor denHaag een weinig van dat kosmopolitische tintje krijgt, dat men in onze andere steden zoo ongaarne mist. Intusschen waren we Rotterdam voorbij gesneld met zijn bedrijvigheid en drukte, zijn fraai gestof­feerde rivier, den indruk gevende van een echte stad van "business"; Dordrecht, stil en eerwaardig, terende op vervlo­gen roem, en eindelijk den Moerdijk overgestoomd, die door den harden wind een fel bewogen zee geleek. Inmiddels was de knapzak eens opengemaakt, en hetgeen daarin door de goede zorgen van de huisgenooten was ingepakt, had nu ook weder een gelukkige uitwerking. Merkwaardig! het is en blijft toch maar altijd een feit, dat na hevige gemoedsbewegingen niets de mensch zoo zeer kalmeert als de bevrediging van de meest materieelen behoeften...
Ditzelfde ondervonden wij eenigen tijd later in Brussel. We hadden slechts weinig tijd, lang niet genoeg, om wat te kunnen eten. Gerard was al op een paar broodjes uitgeweest, toen ik zag, dat zich in den trein een "dining-car" bevond; ik ging eens informeeren en vernam dat men daar voor weinig geld zijn diner kan hebben. Nauwelijks waren wij dan ook het stati­on van Brussel uitgestoomd, of men zag ons geïnstalleerd in dien helder verlichten, goed verwarmden salon, met vele andere passagiers, allen twee aan twee aan tafeltjes gezeten. Een diner in den trein heeft op deze wijze een eigenaardige be­koorlijkheid, temeer wanneer men door een witbesneeuwd land­schap spoort, en de koude daarbuiten een scherp kontrast vormt met het licht en de warmte daarbinnen. Wat moet, denkt men onwillekeurig, zulk een arme baanwachter wel gevoelen, als hij huiverend van koude, dien restauratiewagen voorbij ziet gaan, met de groote vensters onbedekt door gordijnen, waardoor men van buiten alles kan overzien, waardoor dit den minder bedeel­den geheel en al het vette der aarde moet toeschijnen. Zou zulk een verleidelijke combinatie van weelde sporende door een land, waar armoede heerscht en langs een weg waar menig afgun­stig oog het gadeslaat, niet een krachtige propaganda voor het Socialisme zijn?
Te Query was ons rijk uit en moesten we weer plaats maken voor andere reizigers. Het verdere traject was nu spoedig afgelegd, en te middernacht stoomden we de groote wereldstad binnen. Ons hotel was niet ver van het station gelegen en spoedig bereikt; door ons copieus diner was een souper nu niet meer noodig, doch als echte Hollanders gingen we toch niet naar bed, zonder eerst nog eens den neus buiten de deur gesto­ken te hebben en in de buurt een "bock" te hebben gedronken.
Den volgenden dag werd het prachtig, opwekkend winter­weer, en betrekkelijk vroeg reeds waren we op het pad, om een flinke wandeling te maken. Langs de Opéra, Boulevard des Capucines en toen een kijkje genomen in de Madeleine vervol­gens door de Rue Royale naar de Place de Concorde, een van de punten van Parijs, die wel de meeste aantrekkelijkheid hebben. Toen de Pont de la Concorde over en aan de Chambre des Députés ge­nformeerd of er dien dag ook zitting was. Helaas neen; zulk een zitting van de Fransche Kamer hadden we anders eens gaarne bijgewoond. Langs de Quay d'Orsay was het een aardige wande­ling tot we aan het Champs de Mars kwamen, waar alle aandacht natuurlijk in de eerste plaats door het eenvou­dige en toch grootsche gewrocht van Eiffel in beslag wordt genomen. Zoowel het idee als de uitvoering lijken zoo doodge­woon en toch, hoeveel studie is er niet noodig geweest dat tot stand te brengen. Enfin! hij is er gekomen, hij staat er en "een kraan" die hem weer wegkrijgt. Wanneer ik Parijzenaar was, en ik genoodzaakt zou zijn dien kolossos dag aan dag weer te aan­schouwen, dan zou het idee: hoe komen wij met fatsoen weer van hem af, mij meer en meer met kwelling gaan vervullen. Grootsch en ingenieus is het monster, maar leelijk evenzeer. Ik vrees, dat die Eiffeltoren de bête noire van Parijs zal worden; ik vrees, dat die lange slierasperge hen spoedig zal beginnen te vervelen, en dat dan het idee: we raken hem zo gemakkelijk niet meer kwijt, het goede humeur van menig Parijzenaar zal bederven. De Bastille werd geslecht, de Tuile­riën in brand gestoken, wat hen niet bevalt halen ze omver, maar.... wat wil men tegen dien kolossos van ijzer beginnen. Zonder de hulp der ingenieurs, zonder studie en wetenschap is men machteloos tegen hem, en aldus is de Eiffeltoren in het hartje van Pa­rijs, de stad van het schrikbewind en de Commune, de zichtbare triomf geworden van wetenschap en kennis over het ruw geweld.
Hoe onze wandeling verder ging, zal U misschien minder inte­resseeren. Ik noem dien weg alleen op, omdat het noemen van die prettig klinkende Parijsche namen, vol aangename herinne­ringen op zichzelf al een genoegen is, altijd voor mij, wel te verstaan. Van de Pont de Jéna hadden wij het altijd interes­sante gezicht op het Trocadéro. Mooi kan ik dit nu maar niet vinden, het is mij te druk, te bizar, ik kan het niet imposant vinden; haast zou ik zeggen ik vind het te burger­lijk. Verder de Avenue du Trocadéro langs en door de Avenue Montagne naar de Champs Elysées. Hier was het als altijd een vroolijke drukte, nu des te meer, daar de meeste kraampjes van het Nieuwjaar er nog stonden. Zoo langzamerhand begon onze eetlust al grooter te worden; wat dus beter ge­daan, dan zoo spoedig mogelijk het naastbijzijnde etablisse­ment Duval opge­zocht.
Ik vind die Bouillons Duval temidden van het Paris qui s'a­muse geheel eigenaardige en uitstekende inrichtingen. Zonder over­vloedige weelde en toch met de noodige comfort ingericht, is hetgeen wat men er krijgt smakelijk en goed toebereid, en ook goedkoop. Het is in deze stad van overdrij­ving en geldver­spilling een middenpunt van degelijkheid. Het publiek dat er komt, bestaat ook hoofdzakelijk uit de nijvere burgerklasse; heeren, blijkbaar employés etc., dames met een air van busi­ness, waarschijnlijk caissières of zoo in groote magazijnen, en ook dikwijls een geheele familie, die het in hun zaak zeker te druk hebben om thuis te kooken. Eigenaardig is verder de bediening door die vrij bedaagde maagden in hun eenvoudig kostuum. In tegenstelling met hetgeen gewoonlijk bij English barmaids en Duitse kellnerinnen het geval is, heeft Duval zorgvuldig alle schoonheden uit zijn etablissement geweerd. Zonder nu bepaald leelijk te zijn, kan het korps Duval echter op bitterweinig schoons aanspraak maken. Het spijt mij voor de reputatie der Parisiennes, op dit punt wel te verstaan, dat het mogelijk is, zulk een groote inrichting te bemannen.... (wie helpt mij aan het juiste woord op de plaats hiervan?) op deze manier. Duval zorgt anders goed voor zijn personeel; bij ene der laatste volksvoorstellingen des Zondags in de Opera heeft hij voor de bébés onder zijne hoede een geheel compartiment of verschillende loges afge­huurd. Hoe zou dat er toen wel van uit de fauteuils d'orches­tre uitgezien hebben, op de plaats waar gewoonlijk de meest schitterende beautés van Parijs pralen, toen dat heir der zedige Duvalsche maagden?

Door het slechte weer onderweg heb ik niet veel gelegen­heid tot schrijven gehad; de brief moet nu spoedig naar de post, daar wij straks het Kanaal ingaan. Ik zal hem dus op de verde­re reis voortzetten, daar ik dan er volop den tijd toe heb. Van Parijs en ook van Algiers is er nog wel wat te ver­tellen, en dan heb ik tevens ook weder wat te doen. Ik hoop, dat U mijne brieven uit Algiers ontvangen hebt. Ik schreef toen tevens aan Gerard, Rogge & Meijer. Aan Gerard schrijf ik van hier niet meer afzonderlijk, maar U wilt hem zeker wel een & ander mededeelen. Van harte hoop ik, lieve Moeder, dat U allen flink en gezond zijt. Ook mijne groeten en het beste met de Tantes. Met een hartelijken zoen, ook aan Hanna & Jettie
Uw liefh.

Dirk.

Natuurlijk vele groeten aan de aan de Bussumsche familie, Lida en Gerarda.
***********************




PortSaid 23 January 1892

Lieve Moeder,

Bij nevensgaand epistel nog een enkel woordje om U te vertel­len dat ik het hier aan boord heel goed maak, en geluk­kig mij meer & meer kalmer en sterker begin te voelen. Ik kan niet nalaten te erkennen dat het afscheid mij meer gekost heeft dan ik dacht, maar nu ik mijne bestemming met elken dag meer nader, neemt mijn moed en mijn vertrouwen op de toekomst ook meer toe. Aan boord komt men meer tot kalmte en de zee­lucht werkt heilzaam. Het eenige dat ik jammer vind, is de eeuwige tijd, dien het duren zal vóór ik een brief van U krijg, want ik moet erkennen, dat ik daaraan steeds groote behoefte zal gevoelen. De geestkracht die U bezit, zal U ook wel niet verlaten, en daarom stel ik mij U steeds voor als berustend in het heden, en vertrouwend op de toekomst.
Hierbij zend ik twee Egyptische briefkaarten, als er soms een liefhebber in de familie mocht zijn of een verzamelaar of wel voor de kinderen van Christine.
We gaan straks weer weg, daarom moet ik eindigen.

Als altijd
Uw liefh. zoon
Dirk
**********************

a/b S.S . "Anchises" Ind. Oceaan
Februari 1892

Lieve Moeder,

Het is thans eene geschikte gelegenheid mijn brief aan U te vervolgen; wij hebben het Suez-Kanaal achter den rug, en een bizonder voorspoedige reis door de Roode Zee gehad. Wel verre van er die onverdragelijke hitte te moeten verduren, zooals dat in den overigen tijd van het jaar dikwijls het geval is, was het er lekker frisch, een aangename temperatuur. Zondag passeerden we Perim, kwamen in de Golf van Adhen, zagen eer­gisteren den verraderlijken Kaap Guardafui, in wiens nabij­heid al zoo menig kloeke zeevaarder verongelukt is, omdat er dicht in de buurt een andere rots is, die bedriege­lijk veel op Kaap G. gelijkt, die er dan ook dikwijls voor gehouden wordt, en waardoor dan een verkeerde koers gestuurd wordt en.... het schip op land geraakt. Thans zijn we in den Oceaan en zullen deze week geen land meer te zien krijgen, niets dan lucht en water. De zee is gelukkig kalm en het weder goed, heel wat anders, dan op mijn thuisreis met de "Caledo­nién", toen we met zwaren wind en hooge zee te worstelen hadden.
De tijd aan boord gaat eentonig, doch spoedig voorbij; de eene dag gelijkt op den anderen; passagiers zijn er niet, en daar­door ook geen andere emoties dan die, welke de afwisselen­de kansen van een spelletje Halma, Whist of Quoits (dat wel iets van het discuswerpen der oude Grieken heeft) bieden. Er is overvloed van lectuur en wel in de bontste afwisseling; fran­sche revolutie, Valentijn, Barnum of de kunst om wilde bees­ten te vangen, de Koran, Generaal Booth, het een na het ander houdt ons bezig. Thans weet ik echter niets beters te doen, dan mijn reisverhaal weder op te vatten, waar we geble­ven waren, en wel te Parijs, op den middag van den eersten dag van ons verblijf aldaar, toen het hartig déjeuner bij Duval mij geïnspireerd had tot eene loftuiting op de Duvalsche maagden.
We maakten ons op en flaneerden verder, den kant van de Opéra uit; ons doel was, eerst poolshoogte te nemen van de voorstel­ling van dien avond. Toen we dan ook eindelijk in de ruime vestibule gekomen waren, en daar met een vrij zuur gezicht het hooge tarief der toegangsprijzen bestudeerden, werden we aangesproken door een zeer beleefd heer, die ons vertelde, dat hij tot zijn onuitsprekelijk leedwezen verhin­derd was gewor­den, de voorstelling van dien avond bij te wonen, en ons nu zijne twee plaatsen, liefst Fauteuils d'Or­chestre in plaats voor fcs 16.- voor fcs 8.- per stuk aanbood. Het geval was alleszins geschikt, om onze achterdocht op te wekken; toch hadden we beiden te lang de atmospheer van de Amsterdamsche Beurs ingeademd, om niet door zulk een onderne­ming aangetrok­ken te worden. Het vreemde van het geval was echter, dat wij niet aan het Bureau mochten onderzoeken, of de plaatsen werke­lijk geldig waren. Nadat we dien Parijschen heer op de meest duidelijke wijze ons wantrouwen hadden laten blijken, nadat we er een politieagent in gehaald hadden, nadat de man zich gelegitimeerd had, door ons zijn portret te laten zien en zijn bewijs van inschrijving bij de politie, waaruit bleek dat hij het verheffende beroep van journalist beoefende, nadat wij de toegangskaarten van voren, van achteren van boven en van beneden betast, bekeken en beroken hadden, werd de koop geslo­ten. Onze vriend verzocht ons toen, met hem buiten de Gebouw te gaan, en daar, in een stil hoekje, vond de verreke­ning plaats. Wat was het geval? Het waren twee vrijkaarten ver­strekt door den grooten tenor Bérardi welke echter vol­strekt niet verhandeld mogen worden. Vandaar die geheimzin­nigheid van onze journalist, die wellicht wat court d'argent, zooals dat bij die heeren wel meer voorkomt, de klinkende munt boven het genot van de opera prefereerde, doch niettemin in zijn recen­sie, zoo hij die te leveren had, geen minder warme loftuitin­gen op den tenor Bérardi zal hebben doen hooren.
We verkeerden dien middag toch nog in zekere spanning, hoe het 's avonds zou gaan; alles liep echter uitstekend, en ziet daar ons tegen acht uur geïnstalleerd in de Fauteuils d'Orchestre voor den halven entreeprijs, terwijl vreemdelingen gewoonlijk het dubbele betalen. Voor dezen rang is het dragen van rok, of tenminste habite de soirée verplichtend, en hier worden geen dames toegelaten. De Faut. d'Orch. zijn hetzelfde als bij ons de stalles zijn; daarachter komt het parterre voor het gewone publiek en daarachter weder het Amphitheater dat reeds een meer gedistingeerd publiek bevat, en waar de dames reeds veel toilet maken. Nu komen de hoogere rangen, de loges onderaan­ de baignoires, van waar men beter kan zien dan gezien kan worden. Daarboven komen eindelijk de beroemde loges, die allen voor het geheele seizoen verhuurd zijn, voor een gewoon mensch ontoegankelijk zijn, en waar alles, wat tot de hoogere kringen te Parijs behoort, alles wat er maar tot de beroemdhe­den onder de mondains en de mondaines gerekend wil worden, zich geregeld den volke vertoont. Men ziet daar de schitteren­de toiletten, van het Parijsche high-life, die op een Vrijdag­avond de loges in de Opéra vult. 't Is werkelijk een frappant gezicht, die prachtige zaal, dat schit­terende licht en rondom die breede rij van gedistingeerde mooie vrouwen. Hoe groot haar aantrekkingskracht is, bewijst het publiek der Fauteuils d'Orchestre; nauwelijks is het gordijn gevallen of al die zwartgerokte heeren keeren zich op hunne plaatsen om, de binocles worden allen op de beautés in de loges gericht, en het lorgneeren neemt geen einde vóór het scherm weder opge­haald wordt. Zouden daarom wellicht geen dames in de F.d'O toegelaten worden, om de schoone loge-be­woonsters steeds een dichte drom van bewonderaars te verzeke­ren?
Het gewone burgerpubliek vindt een plaats op de gaande­rijen boven de loges, waar men goed, doch erg warm zit; zoo is het kolossale gebouw tot aan den nok toe gevuld; gewoonlijk is er geen plaatsje onbezet. Wat zou men nu van zulk een stamp­volle zaal, na de keurige muziek, de schitterende decoraties anders verwachten dan een denderend applaudissement bij weg­slepende passages? Integendeel het is de " claque" die de beroemde passages "souligneert" en uit vrees voor een "claqueur" aange­zien te worden houdt ieder fashionable toe­schouwer zich daarom stil! Vreemd is het, dat het verstandige, oordeelkundige fransche volk deze openlijke Bauernfängerei nog altijd duldt; men wil het echter, want het zet de voorstelling leven en gloed bij, en... "verve" gaat bij den Franschman boven alles.
Een eigenaardig geval, dat de Franschman "du Midi" karak­te­riseert, vond eens in de Opéra te Marseille plaats. De stad geeft daar een hooge subsidie, zoodat het publiek de Opéra als een zeker soort van publiek domein beschouwd en niet kan nala­ten voortdurend een scherpe controle op de voorstel­lingen uit te oefenen. Eens werd daar een opera gegeven, welke is mij ontschoten, waar het tooneel een Oostersch paleis voor­stelt en waar de ingang daarvan gestoffeerd moet worden door zes Turk­sche krijgslieden. Het scherm gaat op, en nauwelijks was de zang begonnen of zietdaar groot rumoer in de parterre; gefluit en gesis zonder eind. Het was een herrie dat hooren en zien verging. De kreet "le Régisseur, le Régisseur", werd steeds luider, het was onmogelijk met de voorstelling door te gaan. Geheel ontdaan verschijnt eindelijk de Régisseur en vraagt, wat het publiek dan toch in 's hemels naam verlangt. In het parterre staat dadelijk iemand op, en zegt diep veront­waar­digd: "M. le Régisseur, il manque...un Teur" (Turc).... In plaats van zes, stonden er slechts vijf Turken; het publiek was niet eerder voldaan, vóór dat de zesde Turk behoorlijk gewapend en wel mede verschenen was!
De "Grand Escalier" en de "Foyers" van de Parijse Opéra zijn zoo dikwijls afgebeeld, dat ik U er niets nieuws van weet te vertellen. Genoeg zij het, dat zij boven alle beschrijving schitterend en grootsch zijn. Hierin ligt dan ook het geheim, waarom Parijs de geheele wereld tot zich trekt, de unieke wijze, waarop het zijne publieke gebouwen weet in te richten.
En hiermede genoeg van de Opéra. Een goed besluit van onzen welgeslaagden uitgang was echter een ontmoeting op den vol­genden dag; terwijl wij 's middags in het "Café de la Paix" even het Handelsblad inkeken, nam er iemand aan het tafeltje vlak naast mij plaats en wie was dat? Niemand anders dan onze journalist-plaatsenverkooper van den vorigen dag. Ik kon niet nalaten hem te bedanken voor de goede plaatsen, die hij ons bezorgd had; gracieus nam hij dit aan, en voegde er enigszins spottend aan toe: "Ziet ge wel, dat ik U niet bedrogen heb".
Den volgenden dag -Zaterdag- waren wij 's morgens niet bijster vroeg op het pad. Na een dejeuner bij Duval stapten wij echter weder op; ik had een paar commissies te doen, en nadat die achter den rug waren, flaneerden we weder de Boule­vards langs. Deze waren nog alle met die kleine kermiskraam­pjes bezet, een overblijfsel van de Nieuwjaarsdag; hier & daar kijkende zagen we ook een oogenblikje naar een photograp­hie-kraampje, toen opeens een nakomeling van Mozes, in het zuiver­ste Jodenhoek-Hollandsch deed hooren; "Gisteren heb ik nog den Burgemeester van den Haag genomen, moet U ook niet eens naar binnen, heeren!" Vóór we het eigenlijk goed wisten, waren we dan ook in een nauw hoekje achter den tent gephotografeerd geworden; alles onder een stortvloed van woorden van den Jood, die ons alles over zijn familie in Alkmaar vertelde, en er op snoefde, dat hij dien morgen reeds een generaal uit Indië genomen had, intusschen een Engelsche groom naar binnen haal­de, en hem zoolang in het zweetkamertje opsloot, totdat ons portret klaar was, en ons tevens lekker maakte, dat hij deze twee knappe Hollandsche jongens het liefste eigenlijk voor niets zou photografeeren, wanneer zijn vader en moeder niet de volgende week hun zilveren bruiloft vierden, en hij daarom een dringende behoefte aan reisgeld had. Tevens met eenige hate­lijkheden vermengd aan het adres van de Franschen, "zij denken dat ze glad zijn, maar ik ben ze toch nog de baas af". En dit alles voor den civielen prijs van 3 francs.
Voor het verdere gedeelte van dien dag profiteerden we van het gezelschap van een Indische kennis van mij, die in Parijs woont en dien avond onze gewaardeerde Cicerone was. Ons diner namen wij in een Russisch restaurant in de Rue Riche­lieu, onlangs geopend, een zeer praktisch resultaat van de verbroede­ring te Croonstadt, een welgeslaagde aanslag, via het patri­otische hart der Parijzenaren, op hunnen maag. Wij aten er vreemd, doch zeer goed; een onbeschrijfelijk mengsel, toch zeer smakelijk, voor soep; verbazenden porties echte Caviaar; een soort gerookte zalm, en wat dies meer zij voor hors d'oeu­vre; echte Russische visch, directe import van de Newa als entrées; en verder herinner ik mij nog zeer eigenaardige, kleine Russische vogeltjes, een niet te beschrijven soort van gehakt of fricadel, terwijl mijn memorie mij voor het overige gedeelte van dit vreemde maal in de steek laat, doch toch nog zoover gaat, dat ik zeer goed weet, dat de totaalindruk uit­stekend was.
Het tweede gedeelte van dien avond vond ons in het schit­te­rend verlicht "Casino de Paris", in de Rue Blanche, waar tegen entree een groot Bal Masqué gegeven werd. U eene be­schrijving te geven van die kolossale prachtig ingerichte zalen is bijna ondoenlijk, voor zoo ver ik weet, is er niets van dien aard in ons eenvoudig vaderland, om er mede te verge­lijken. Er was een overtalrijk publiek, tout ce qu'il y a de pschutt de vlan et de gommeux was er naar toe gestroomd, hoewel high-life er meer speciaal door zijn mannelijke leden vertegenwoordigd was. Alle heeren, met uitzondering natuur­lijk van onwetende vreem­delingen als wij, waren gerokt, in kompleet baltoilet. Men zag daar nu in werkelijkheid tal van die Guy's & Gaston's, zooals ze zoo dikwijls in de Fransche illustraties voorkomen; voor een liefhebber van types was hier een rijke keuze. Onder de heeren was echter niemand gekostu­meerd of gemaskeerd, dit schijnt evenmin fashionable te zijn, als om zelf mede te dan­sen: daar heeft men zijn menschen voor! Inder­daad, bijna allen die dansten, zoowel de danseurs als de danseuses zijn gesala­rieerd; zoo zag opeens onze vriend onder de danseurs een bekend gezicht, bij nader onderzoek bleek het te zijn... zijn barbier, die voor dien avond door de Admini­stratie "geïnvi­teerd" was, om als bedreven danser het bal op te luisteren, moyennant...??
The great attraction is natuurlijk de "Quadrille de CanCan", die eigenaardigheid der Parijsche wereld, die hoe dikwijls ook vertoond, toch voor hen altijd nieuw schijnt te blijven, en steeds een dichte drom van toeschouwers trekt.
Het is moeilijk een juiste beschrijving hiervan te geven, en is dit ook minder noodig; men kan hier wat aan de verbeel­ding overlaten; genoeg zij het, dat er een soort "quadrille des lanciers" vertoond wordt, waarbij de vier dames steeds danseu­ses van beroep zijn, doch onder de heeren vooral op de bals des faubourgs, ook wel liefhebbers aangetroffen worden. Even­als voor het ballet, is een bepaalde opleiding voor den cancan noodig; een Engelsche miss zou het meer dan "dreadful­ly shocking" vinden, doch hoe gewaagd vele figuren ook zijn, men kan het toch niet stuitend of plat noemen. Zooals een fransch blad (Gilblas) er van zegt: "Il est facile de les résumer tous en un mot. De la grâce, de la grâce et encore de la grâce!"
En ditzelfde kan volkomen van het geheel feest gezegd worden; hoe later het werd, hoe meer de vroolijkheid steeg en hoe luidruchtiger het publiek werd; doch, 't zij er een sneeu­wbui nagebootst werd en de zaal wit zag van al de kleine papie­ren lovertjes die iedereen in zijn mond, zijn oogen, zijn hals­boord, zijn vest vlogen; hetzij er bij de zoogenaam­de "bataille des fleurs" een worsteling ontstond om de van de estrade geworpen bouquetjes, het zij de optocht der gekostu­meerden, die eigenlijk niet veel in aantal waren, een dicht gedrang deed ontstaan; hetzij een lange rist van dolvroolijke gommeux met cylinderhoeden op en witte dassen om, elkander bij de panden van hunne rokken hield, en als bij het "Hansje sokken" door de zaal stormde..... nooit ontaardde de pret in die stuitende en walgelijke onbehoorlijkheden, zooals men dat bij publieke feesten in ons dierbaar vaderland kan waarnemen. In den zaal waar aan afzonderlijke tafeltjes een souper ver­krijgbaar was, kon men luidruchtig, opgewonden, een gezel­schap vereenigd zien, de zwarte rokken der heeren scherp afstekende tegen de bonte costumes der nymphen, die zij onthaalden; het leven, de drukte, die zij maakten, boven alles hooren uit­klinken... steeds schenen zij denken aan het­geen een Parijze­naar voornamelijk verlangt: "de la grâce, de la grâce, encore de la grâce".
Geen wonder dan ook, dat wij het feest niet verlieten, voordat het zoo goed als geëindigd was; dat wij ons niet alleen geen oogenblik verveeld, maar ons voortdurend koste­lijk vermaakt hadden, daar er meer te zien en op te merken viel dan wij ons oogen de kost konden geven, en dat wij bij het naar huis wandelen erg in onzen schik waren, dit typisch staaltje van Parijsch leven te hebben bijgewoond.
Den volgenden dag was het Zondag. Aan het dejeuner waren wij niet bizonder vroeg, zooals dat Zondags wel eens meer voor­komt. Wij ontmoetten er weder onzen vriend van den voor­igen avond met wien we kort daarna het pad opgingen en die ons spoedig boven op een omnibus installeerde. Waar we precies geweest zijn, kan ik niet goed meer herinneren; ik weet echter wel, dat ik diep doordrongen ben geworden van het nut der "cartes de correspondance", met wier behulp men, geloof ik, tot aan het eind van de wereld zou kunnen reizen. Ik weet tenminste, dat we tenslotte boven op een bus geraakten die ons een breeden, eindeloos lange weg afvoerde, dat er tenslotte niets bizonders meer te zien was, doch ook evenmin een eind­punt aan dat traject scheen te komen, zoodat onze cicerone er ook geen gat meer in zag, en wij zoo spoedig wij konden er maar afstapten. Ik weet dat wij toen in de buurt van het Panthéon zijn gekomen, een wandeling door het Quartier Latin hebben gemaakt en ten slotte weer in den rechten bus zijn te land gekomen, die ons weder op de Boulevards terugvoerde, die herbergzame buurt, waar iedere vreemdeling zich het eerst en het best thuis gevoelt. Onze vriend had ons intusschen verla­ten, om zijn huisgoden weder op te zoeken, en zeker om zijn "alter ego" een getrouw verslag te geven van het Bal-Masqué van den voorigen avond, verbonden met de noodige verzuchtin­gen, hoe lastig het is, om vreemdelingen over te hebben waar­door men eerst om 3 uur in den nacht kan thuiskomen.
We brachten dien avond verder zoo genoegelijk mogelijk door; inderdaad zou men dit tegenwoordig al heel goedkoop kunnen doen, zonder verder te komen, dan het "Phonographe" station -mits bedeeld met een levendige fantasie. Voor een halven franc, geworpen in den sleuf van dat toestel kan men elk theater van belang aan zijn oor brengen. Ik hoorde een wegsle­pende aria uit een opera, en toen die beeldschoone chanteuse gedaan had, en een donderend applaudissement door de zaal weerklonk, was ik zoo onder den indruk geraakt, dat ik met beide beenen begon mede te applaudisseeren. 't Is vreemd opkijkende, zich ineens in een donker portaaltje te bevinden; die overgang tot de werkelijkheid is pijnlijk, als altijd.
However, we lieten het niet alleen bij zulk genot op een afstand, onderzochten het ook eens van dichterbij en brachten op die manier onzen avond zoo goed mogelijk door. Bij het naar huis gaan waren wij getuigen van een ontknooping van een kort maar schrikkelijk drama. In den donkeren straat -het was al vrij laat- liepen een jonge man en vrouw,. Zij scheiden; ieder gaat zijns weegs; de jonge vrouw stapt in een huurrij­tuig en... een oogenblik daarna valt een schot. De koetsier stopt, en toen een van de weinige omstanders een licht aan­stak, lag daar levenloos die jongeman. Hij had zich recht voor zijn voorhoofd geschoten, die jonge kerel van even twintig jaar. Het was een vreeselijk gezicht, om nooit te vergeten. Met verwonderlijke kordaatheid was ook opeens die vrouw terugge­keerd, had naast den koetsier plaatsgenomen en voort ging het. De weinige toeschouwers verspreidden zich, de straat was weer even verlaten en stil als kort te voren, en niets duidde meer aan, dat een jong leven daar opeens was afgesneden.
Ons driedaags verblijf te Parijs was geëindigd, en Maan­dag den 12en Januari, in den nevelachtigen morgenstond reden we naar de Gare de Lyon. Als altijd had de aantrekkelijke wereldstad weder een weldadigen invloed gehad, tusschen het vertrek uit het vaderland en het begin van de groote reis, waarna weder zoo vele nieuwe moeilijkheden zullen beginnen, is niets zoo versterkend als eenige zulke dagen van afleiding en verstrooi­ing.
In den "Rapide" naar Marseille vonden twee zeer geschikte plaatsen in een der nieuwerwetschen "wagons à platforme", waar een gang overlangs de geheele wagen loopt, en waar men vrij kan circuleeren. Het was de derde keer, dat ik deze reis maakte, maar nog nooit is de tijd zoo spoedig omgegaan. We vonden bovendien in den eenigen overigen passagier van ons compartiment (er zijn in elke afdeeling 6 plaatsen) een zeer onderhoudende reisgenoot. De vierde passagier had den trein in Lyon, toen het donker begon te worden, verlaten; verbeeldt U, de man durfde niet in donker reizen op deze gevaarlijke lijn P.L.M. (Pour la Mort). De man kwam zeker uit Tarascon, of was familie van Tartarin!
We troffen weder een restauratiewagen in den trein. Op een lang traject als dit zijn een ware uitkomst die inter­vallen voor het déjeuner en het diner.
De inrichting was weder even keurig als op de reis van Brus­sel naar Parijs, terwijl het aantal reizigers nu veel talrij­ker was, waardoor het uiteinde des te levendiger werd. De beide voorige keeren, toen ik deze lijn langs kwam, was het volop zomer; eigenaardig was het deze streek nu ook eens in winter­dos te zien. Vooral Gerard raakte in druk gesprek met onzen reisgenoot, die een lid van de Kamer van Koophandel te Mar­seille bleek te zijn. De tijd ging zoodoende zeer spoedig voorbij, en zonder dat ons de reis lang gevallen was, waren we omstreeks 11 uur te Marseille gearriveerd, waar wij een omni­bus van het Hotel de Genève vonden, die ons spoedig daar­heen bracht.

Heden, den 15en Februari arriveerden wij te Pinang, na een kalme en voorspoedige reis. Morgen gaan we weder door naar Singapore. Er gaat hier dezer dagen een mail, waardoor U dezen eerder zult ontvangen dan bij verzending van Singapore. Ik doe dezen brief dus hier vast op de post, in de hoop, hem later weder te kunnen vervolgen.

Uw liefh. Zoon.
Dirk.
***********************

Pinang 15 Febr. 1892

Lieve beste Moeder,

Het lange traject over zee is gelukkig achter den rug, en wij zijn heden op ons eerste station in de tropen aangekomen. 't Is bepaald een pleizierige gewaarwording weer die heerlijke natuur en dat frissche groen te zien. O, konden wij in Holland maar van tijd tot tijd eens in zulk een omgeving geplaatst worden; dan zouden de zon en de natuur vele nare en sombere gedachten wel eens voor een oogenblik verdrijven. Gelukkig dat wij op Menado zoo veel van de natuur kunnen genieten; dat zal mij dikwijls goed doen.
Ik zend U heden nader het vervolg van mijn reisverhaal. Ik hoop dat U dit voor onzen eigen engen kring zult houden, bij het overlezen vond ik het eigenlijk zoo onbeduidend en zoo hulpeloos van stijl, dat ik het gaarne nog eens overgeschre­ven had. Maar dan komt er misschien weder niets van! Laat U het dus s.v.p. maar liever niet verder lezen. Aan boord is men dikwijls al bitter weinig geïnspireerd tot schrijven, vooral als het schip wat erg slingert of stampt. Ik wou dat ik daarin wat van Christine of Sofie kon overnemen.
De reis is anders heel kalm en gemoedelijk voorbijgegaan. De dokter, Stuart, een jonge kerel, pas gepromoveerd, was een prettig reisgenoot. De Kapitein, Lapage, is ook een zeer geschikte man, die nogal veel gezien en gelezen heeft, en overal wat van af weet. 's Avonds na dinner hadden we geregeld ons whistpartijtje. Den 1en machinist is ook wel een geschik­te man; de 1e en 2e officier zijn typische Engelsche zeelui, de 3e officier is een Hollander, gewezen 1e stuurman v.d. "Insu­linde" van Terschelling vandaan.
De tijd ging gauw voorbij; 's morgens om half negen breakfast, daarna lezen of schrijven, om 12 1/2 lunch, 's middags een partijtje Halma afgewisseld met lektuur, vóór het eten quoits werpen, om wat appetijt te krijgen, en om 6 uur dinner. U begrijpt dat ik heel wat afgelezen heb.
Door ons oponthoud te Djeddah en hier, duurt de reis langer dan ik gedacht had, en vrees ik, dat ik niet zoo spoe­dig te Menado zal zijn, als ik eerst dacht; 't zal er echter veel van afhangen, of ik te Singapore spoedig aansluiting vind.
Nogmaals mijn hartelijke dank voor de zorgvuldige wijze, waarop U alles van mijn bagage hebt klaargemaakt en ingepakt; verschillende dingen, die ik eerst niet kon vinden, zijn successievelijk voor den dag gekomen, en alles heb ik perfect in orde gevonden. Alleen dat geruite Singapore-pak, die broek & hes heb ik niet kunnen vinden; ik heb er trouwens geen behoef­te aan gehad. Heb ik niet twee nieuwe sporthemden ge­kocht? In den koffer heb ik er maar één nieuw gevonden; en dan nog dat van vroeger. Misschien vindt U thuis ook nog wel die zwart satijnen das, toen ik mij eens mooi wilde maken, kon ik hem in mijn valies niet vinden. Bij gelegenheid wilt U die zeker wel eens zenden.
Vanmiddag gaan we door naar Singapore. Gisteren avond waren we aan den wal; de dokter, den 1e machinist en ik. Het was bijna volle maan en prachtig weder; wat hebben deze stre­ken daarin toch veel voor.
Dien jonge dokter is een aardige, geestige kerel. Voor hem is alles hier buiten nog nieuw, en wanneer iemand dan weet op te merken, en tevens een oog voor het komische heeft, is zulk gezelschap zeer amusant. Groote pret had hij b.v. giste­ren avond over een Maleische tempel, waarin hij een trapnaai­ma­chine ontdekte!
Nu ik Djeddah & Pinang gezien heb, heb ik ook bijna alle voornaamste havenplaatsen in deze buurt bezocht, en is mijn reislust voorlopig geheel bevredigd.
Ik heb een flauwe hoop te Singapore brieven te vinden, hoewel ik vrees van niet. Ik zou graag willen weten, hoe het met de twee tantes gaat, Gerarda is daar zeker trouw behulp­zaam.
Nu., Lieve Moeder, van Singapore hoort U weder. Met hartelij­ke groeten aan alle zussen, Gerarda en de kinderen

Uw Liefh.
Dirk.
*************************